De vlinder beschikt over een lange tong en is in staat om stil te hangen in de lucht bij een bloem tijdens het opslurpen van nectar. Omdat de kolibrie ook over deze eigenschappen beschikt, heeft deze vlinder de naam kolibrievlinder gekregen.
De spanwijdte is ongeveer 4 tot 6 centimeter. De voorvleugels zijn grijsbruin, de ondervleugels zijn oranjegeel. Aan de brede staart zitten zwarte en witte plukken haar.
De vliegtijd is van mei tot november in twee tot drie generaties.
Het leefgebied strekt zich uit van Noord-Afrika, Europa en via China tot Japan.
De tot 5 centimeter lange rups is groen of bruin met een witte en een gele streep van de kop tot de staart. Verder is hij met vele kleine stipjes overdekt. Zijn stekelpunt is geel. Hij leeft vooral van walstrosoorten, maar ook van meekrap (Rubia tinctorum), vandaar dat de vlinder ook wel meekrapvlinder genoemd wordt.
De cocon is geelbruin met een opvallende grote 'kop'.